"Over het zien en de kleuren" is het tweede belangrijke werk van Arthur Schopenhauer, na zijn dissertatie uit 1813. Hij werd door niemand minder dan Johann Wolfgang Von Goethe uitgenodigd om zich te verdiepen in het verschijnsel kleur. Dat deed Schopenhauer goed; iets té goed in de ogen van Goethe. Deze korte serie gaat over de pittige briefwisseling tussen Schopenhauer en Goethe, over de inhoud van hun debat en over het belang ervan voor de filosofie.

 

Bij leven is Johann Wolfgang Von Goethe al een monument, een literair superster van internationale faam. In 1813 is hij 64 jaar oud en al lang in de adelstand verheven. Hij kan zich laten bejubelen waar hij maar komt. Regelmatig is hij in zijn woonplaats Weimar te vinden bij het theekransje van Johanna Schopenhauer, een actieve en opvallend liberale weduwe van nog geen vijftig die zelf ook literaire aspiraties heeft. Ze heeft het maar mooi voor elkaar gekregen om de grote Goethe in haar posse in te lijven.

Johanna heeft een zoon van 25 die ze niet kan uitstaan. Het is een lastpak die alles beter weet en die zichzelf, tot haar grote ergernis, ook uitnodigt voor de thee. Hij kan op zijn beurt zijn moeder niet luchten of zien—houdt haar onder meer verantwoordelijk voor de vermeende zelfmoord van zijn vader—maar deze Arthur wil in beeld raken bij Goethe want hij (Arthur) heeft hem (Goethe) veel te vertellen.

 

Meester en leerling

Aanvankelijk merkt Goethe de gedreven jongeman niet op. Dat verandert als Arthur zijn zojuist voltooide dissertatie in de filosofie aanbiedt aan de beroemde edelman: Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde. Goethe is oprecht onder de indruk en ziet een kans. Hij is dan wel als schrijver een halfgod maar hij heeft ook ambities als natuurwetenschapper. En dat komt allemaal een stuk minder goed uit de verf. Eigenlijk wordt Goethe als wetenschapper niet serieus genomen. Misschien kan die kleine praatjesmaker hier, waar hij oprechte sympathie voor heeft gekregen maar die hij ook maar moeilijk kan doorgronden1, hem een dienst bewijzen.

Goethe interesseert zich al een hele tijd voor het verschijnsel kleur. Hij heeft zelf een kleurenleer ontworpen die compleet indruist tegen de gevestigde kleurentheorie van Isaac Newton. Populair heeft hij er zich niet mee gemaakt onder natuurkundigen. Misschien dat de jonge Schopenhauer wat ideeën heeft om de kleurenleer wat meer gewicht te geven? Goethe nodigt Arthur uit om te komen experimenteren met prisma’s en optische instrumenten. Tot een eind in 1814 werken ze intensief samen. Later dat jaar verhuist Arthur naar Dresden, ver weg van zijn moeder die hij voorlopig niet meer hoeft te zien.

 

De briefwisseling

In Dresden denkt Schopenhauer zijn eigen kleurentheorie uit. In de basis is die gelijk aan het gedachtegoed van Goethe, vindt hij zelf. Hij heeft een paar thema’s wat consequenter uitgewerkt en op een paar andere puntjes wijkt zijn opvatting wat af van die van zijn leermeester. Nou vooruit; de punten die afwijken zijn van wezensbelang en Arthur vindt dat zijn theorie absoluut superieur is. Maar Goethe zal desalniettemin trots zijn dat dit meesterwerk voortborduurt op het werk waar de gevierde schrijver twintig jaar op gestudeerd heeft—en waar Arthur nu ook ruim anderhalf jaar zijn neus in heeft gestoken. Vol trots en met hoge verwachtingen stuurt Schopenhauer daarom het nog niet gepubliceerde manuscript in de zomer van 1815 naar Weimar.

Op 3 september schrijft Arthur een brief aan Goethe. Het is het begin van een opmerkelijke briefwisseling van bijna een jaar. Afgezien van de vele, oprecht gemeende beleefdheden over en weer, verloopt de correspondentie zo:

A:
3-9-1815

Zeg, je hebt nou al acht weken mijn manuscript. Ga je nog reageren? Kan ik ook weer verder met mijn leven.

PS: Weet je, stuur het maar terug.

PPS: Je hebt het toch niet aan anderen laten lezen hè?

G:
7-9-1815

Ik heb het ontvangen! Ik wilde je schrijven maar toen had ik wat pech en er kwamen steeds mensen langs en zo. Ben ook nog verhuisd. Geef me nog even, dan kom ik met een reactie.

A:
16-9-1815

Nou fijn dat ik dan binnenkort iets hoor van je. Trouwens, wat misschien nog leuk is om te vertellen: ik deed laatst nog wat extra proefjes en je hebt het toch echt mis met je ideeën over wit licht. Later!

G:
23-10-1815

Yo, ben ik weer. Moet je horen: ik heb al zo lang niets meer met die kleuren gedaan man… Daar moet ik eerst weer helemaal inkomen en ik ben een beetje moe. Maar ik ken iemand die er net als jij veel mee bezig is, dr. Seebeck. Misschien is het leuk als je een keer met hem gaat praten? Als ik weer tijd heb, doe ik misschien ook mee.

A:
11-11-1815

Is het nou omdat ik het op sommige punten niet met je eens ben, dat je maar niet met een inhoudelijke reactie komt? Waarom doe je zo moeilijk? Of jij hebt gelijk of ik. Laat me maar zien waar ik de mist in ga. Volgens mij lukt je dat niet want mijn theorie is één consequent uitgewerkte gedachte. Jij hebt daarentegen overal van alles vandaan geharkt en dan maak je gemakkelijk fouten. En trouwens, zo anders dan wat jij deed en beweerde is het nou toch ook weer niet? Ik heb het geheel alleen vervolmaakt. Daar kan jij van meeprofiteren. Waarom doe je dat niet? Je moet het zo zien: jij hebt van de basis af een piramide gebouwd (belangrijk) maar ik heb de top erop gezet. Die top is onmisbaar want anders wordt het nooit een piramide. Je was echt goed op weg hoor. Maar ja, ik heb de beslissende bijdrage geleverd. Groetjes!

PS: Wat moet ik nou met die Seebeck? Ik moest bij je voorstel meteen denken aan het verhaal van Jean Jacques Rousseau die een dame van stand bezocht en prompt werd uitgenodigd om te blijven eten. Hij hoge verwachtingen, bleek’ie met de dienstmeid te moeten dineren.

PPS: Je hebt mijn manuscript toch zeker niet aan Seebeck laten lezen?!?!?!

G:
16-11-1815

Nee, Seebeck heeft niets gezien of gelezen. Vergeet mijn suggestie maar weer. We blijven het oneens over het samengestelde witte licht en over het verschijnen van violet. Geeft niks. Ik ben blij dat we op een prettige manier contact houden.

A:
23-1-1816

Sjongejonge, we zijn alwéér tien weken verder en ik heb nog steeds geen fatsoenlijke feedback van je. Je houdt me nu al zeven maanden aan het lijntje! Het gaat dus gewoon niet meer gebeuren. En je gaat me dus ook niet helpen om mijn werk wat bekendheid te geven. Stuur mijn manuscript nou maar terug, dan kan ik de zaak zelf tenminste afronden.

PS: Ik kan me echt niet voorstellen dat je het inhoudelijk met me oneens bent. Het moet eerder gaan om persoonlijke weerzin tegen een paar van mijn stellingen, die niet stroken met jouw theorie. Dat zal wel de reden zijn dat je je niet werkelijk verdiept in mijn werk en erover blijft zwijgen.

PPS: Ik vind je nog steeds een goeie peer.

G:
28-1-1816

Ik heb me twee dagen opgesloten en de nieuwste literatuur over de kleuren gelezen. Nou zie ik helemaal geen bomen meer door het bos. Er lopen zo veel meningen door elkaar! Als ik dat nog allemaal moet gaan uitzoeken… Ik ben te oud hiervoor. Onze briefwisseling vond ik leuk. Kun je er niet een samenvatting van maken? Dan kan ik dat nog een keer opnemen in mijn eigen werk.

 

4 maanden later.

A:
4-5-1816

Hier is mijn boek, gedrukt en wel. Ik heb nog een boel laatste verbeteringen en toevoegingen aangebracht. Ik zou je mening wel willen vragen, maar ja, we weten hoe dát gaat. Ik zou het niettemin leuk vinden je deze zomer ergens te treffen.

G:
16-6-1816

Het spijt me dat ik alweer niet aan lezen toekom. Had ik net weer zin in de kleurenleer, werd mijn vrouw ziek. Ze is uiteindelijk overleden. Ik moest ook nog wat spullen verplaatsen. Dus... Maar hé, blijf jij lekker doen wat je doet. Toch wel bijzonder hoor, die kleuren! Laat af en toe nog eens van je horen.

 

Lipbijten en harentrekken

Goethe moet bij nagenoeg iedere brief tenminste zijn onderlip hebben vernield, maar hij bleef in zijn brieven doorgaans vriendelijk en diplomatiek. Een enkele keer bijt hij Schopenhauer een paar sarcastische dichtregels toe, bijvoorbeeld wanneer hij suggereert dat hij wat al te snel de rol van leermeester heeft overgenomen:

Trüge gern noch länger des Lehrers Bürden,
Wenn Schüler nur nicht gleich Lehrer würden.

 

Schopenhauer blijft zich uitputten in het ventileren van hoogachting voor Goethe. Ergens voelt hij wel dat zijn brieven aanmatigend moeten overkomen, op zijn zachtst gezegd. Tegelijkertijd is hij zozeer bezeten van de waarheid die hij heeft gepresenteerd, dat hij smacht naar een inhoudelijke discussie—en bij voorkeur lof voor zijn prestaties van de grote meester. De diepe teleurstelling en de gekmakende frustratie na elk volgend bericht van Goethe winnen het met gemak van beleefdheid. Het is toch al niet zijn grootste talent en er staan veel belangrijker zaken op het spel.

 

VOETNOOT

1 Ludger Lütkehaus, (1992), "Wer/Wen das Licht sieht..." Essay, p. 91 in Arthur Schopenhauer. Der Briefwechsel mit Goethe. Zürich, Haffmans Verlag.

 

 

Wat hun theorieën over de kleuren nu precies inhouden en waarom Goethe de grootste moeite zal hebben gehad met het inhoudelijke betoog van Schopenhauer, lees je in Deel II.