De kleurenleer van Goethe

Newton had met behulp van prisma’s laten zien dat wit licht is opgebouwd uit zeven kleuren: rood-oranje-geel-groen-blauw-indigo-violet. Goethe is het er fundamenteel mee oneens. Voor hem is het licht, evenals de duisternis, een oerfenomeen dat niet verder uiteengelegd kan worden. Wat Newton met zijn experimenten had gedaan was de natuur dermate folteren dat datgene wat waar en één is, wordt verbrijzeld en vernietigd. Het witte licht, dat voor Goethe zelfs goddelijke status heeft, kan en mag niet gereduceerd worden tot afgeleide fenomenen; tot verschillende kleuren in dit geval.

CC SA 1.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=102872

Afb. 1: Breking van wit licht volgens Newton.

Volgens Goethe worden kleuren veroorzaakt door de polariteit van het primaire licht en de primaire duisternis, namelijk wanneer licht in donker doordringt of andersom. Goethe observeert bijvoorbeeld dat wit licht in duisternis een gele schijn geeft; duisternis in wit produceert blauwachtig licht. Alle overige kleuren ontstaan wanneer de interactie tussen licht en donker wordt gevarieerd, bijvoorbeeld als gevolg van vertroebeling of wanneer het licht een andere afstand moet afleggen door het duister. Geel kan zo verschuiven naar oranje en rood, blauw gaat richting violet.

Afb. 2: Doordringing van zwart door wit volgens Goethe.

Kort gezegd: kleur is voor Goethe het resultaat van de mate waarin licht en duisternis in elkaar doordringen. Volledig wit licht en zwart kunnen niet samengesteld worden uit de andere kleuren. Vermenging levert altijd een variant van grijs op, houdt hij hardnekkig vol. Voor Goethe is wit licht een cruciaal element van de objectieve werkelijkheid.

Kleurencategorieën

Goethe wijst op nog wat anders: je hebt kleuren die ontstaan in een doorzichtig of troebel medium zoals een prisma, nevel of rook. Je krijgt dan de zogenaamde fysische kleuren, zoals hierboven beschreven. Je hebt ook kleur in bladeren van bomen, appels, zand en alle andere objecten in de wereld. Dat zijn de chemische kleuren die immanent zijn aan objecten in de werkelijkheid. Tenslotte heeft hij aandacht voor de waarneming van kleuren die direct samenhangt met de anatomie van het oog. Dat is onder meer de ervaring van kleur als je op je eigen oogbol drukt. Ook experimenten met nabeelden leveren hier interessante verschijnselen. Deze modus van kleuren noemt Goethe de fysiologische kleuren.

De chemische, de fysische en de fysiologische kleuren bespreekt Goethe uitvoerig. Hij ordent ze in een kleurencirkel en maakt zelfs een psychologie van kleuren (oranje-energiek, blauwrood-onrustig, rood-ernst etc.).

Goethes ambitie blijkt er toch vooral een te zijn van een kunstenaar. Hij wil bijvoorbeeld dat zijn werk praktisch nut heeft voor schilders. Zijn kleurenleer weerspiegelt bovendien heel nadrukkelijk een wereldbeeld waarin goddelijke machten voorkomen. Hij wordt ook wel een kleurenmetafysicus genoemd, zelfs een kleurentheoloog. Dat heeft onder meer te maken met zijn bijzondere opvatting over wit licht en duisternis. De natuurwetenschappers negeren zijn werk vooral.

The original uploader was Luestling at German Wikipedia. - Transferred from de.wikipedia to Commons by Andrei Stroe using CommonsHelper., Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6011583]

Afb. 3: Goethes kleurencirkel.

De versie van Schopenhauer

Schopenhauer ziet wel wat in de aanpak van Goethe en is ook graag bereid om de vloer aan te vegen met Newton. Net als Goethe ziet Schopenhauer iets anders uit het spectrum komen dan de bekende serie rood-oranje-geel-groen-blauw-indigo-violet. Hoe komt die Newton erbij dat er zeven kleuren ontstaan uit wit licht? Iedereen kan toch zien dat het er maar vier zijn? Er is rood, geel, blauw en violet. Groen is de overlap van geel en blauw dus dat komt niet uit het prisma. Waar haalt Newton bovendien oranje en indigo vandaan?

Schopenhauer weet wel dat Newton een reden had gehad om kleuren erbij te verzinnen. De Brit vond het een mooie gedachte dat er zeven natuurlijke kleuren zijn, zoals er zeven tonen zijn in een dorische ladder. Hij ordende de kleuren daarom aan de hand van de muziek, maar moest daartoe wel twee halve “tonen” toevoegen, tussen E en F (oranje) en tussen B en C (indigo). Voor Schopenhauer is het onverkwikkelijk dat de natuurkunde al meer dan honderd jaar deze onzin accepteert, zelfs nog zeven kleuren meent te zien ook in de werkelijkheid.

Afb. 4: Newtons kleurenoctaaf.

Kleur in de wereld binnenwereld

Dan heeft Goethe het beter bekeken. Maar hij ziet ook iets cruciaals over het hoofd en in zekere zin is de leer van Goethe daardoor nodeloos complex. De vraag naar de ware aard van kleur is namelijk in alle gevallen terug te voeren op de vraag naar kleurproductie. En die vindt nergens anders plaats dan in het subject, en wel in het oog van de waarnemer. Alle kleuren worden hier en alleen hier gemaakt, wat dan ook de prikkel is van buitenaf die het netvlies activeert. Chemische en fysische zijn te begrijpen als het effect van licht dat weerkaatst op een oppervlak respectievelijk het effect van licht dat door een troebel medium reist. Maar pas wanneer dat licht ons netvlies (de retina) bereikt, ontstaat het effect in de vorm van kleursensaties. Kleur zoals wij die kennen is iets van ons intellect en niet iets van de werkelijkheid.

Je moet bij dit en bij wat volgt bedenken dat rond 1815 over de anatomie van het oog en de verbindingen van de zintuigen met het zenuwstelsel al een boel bekend is. Maar de staafjes en de kegeltjes zijn bijvoorbeeld nog niet ontdekt, evenmin als precieze werking van neuronen met onder meer actiepotentialen.

 

De gedeelde activiteit van het netvlies

Schopenhauer experimenteert driftig met nabeelden. Kijk je lang naar een geel vlak en daarna na een witte muur, dan zie je een violet gekleurd vlak als nabeeld. Blauw geeft oranje, rood geeft groen als nabeeld. Dat moet dus beteken dat deze kleuren gekoppeld zijn. De gegeven voorbeelden zijn het meest duidelijk, maar alle mogelijke kleuren hebben een complementaire kleur als nabeeld. Schopenhauer en Goethe noemen dit nabeeld het “spectrum”.

En nu komt het beslissende punt van Schopenhauer: de waargenomen kleur—laten we zeggen een geel vierkant—is het resultaat van activering van een deel van de retina. Een ander deel blijft inactief, in rust. Verdwijnt de gele prikkel dan rust het nu vermoeide deel van het netvlies even uit en neemt het voorheen inactieve deel het over. Daardoor ontstaat het violette vierkant. Was 75% van de retina actief bij geel, dan is nu de andere 25% actief voor violet.

Schopenhauer leidt een ordening van de kleuren af, op basis van verhoudingen van activiteit van het netvlies. Helemaal sluitend bewijs kan hij niet geven, maar het moet volgens hem ongeveer als volgt zitten: 0% activiteit is zwart, 25% is violet, 33% is blauw, 50% is groen; de andere 50% is rood, 66% is oranje, 75% is geel, 100% is wit.

 

Controverses met Goethe

Net als Goethe erkent Schopenhauer dat polariteit van belang is om het fenomeen kleur te begrijpen. Voor Goethe lag die polariteit in de wereld buiten ons: kleur ontstaat door de twee tegenpolen wit en zwart, die in elkaar doordringen. Wit en zwart zelf staan als oerfenomenen buiten de kleuren, die ervan zijn afgeleid.

Voor Schopenhauer bestaat de polariteit niet buiten ons maar juist binnen ons: in de activiteit van de retina. Een gedeelte is actief, het andere niet, en dat leidt tot de waarneming van de verschillende kleuren.

Bovendien voegt hij zwart en wit toe aan de orde van de kleuren. Zwart is het gevolg van een volledig inactief netvlies. Wit—en dit moet uiterst pijnlijk zijn geweest voor Goethe—is volledige activiteit van de retina. Dat wil volgens Schopenhauer zeggen dat geel en violet samen de ervaring van wit geven, net zoals blauw en oranje samen dat doen, of rood en groen. En inderdaad, laat je bijvoorbeeld violet licht op geel papier vallen, dan verschijnt er een witte plek.

Volgens Schopenhauer is het dus wel degelijk zo dat wit is samengesteld uit meerdere kleuren. Alleen zijn dat er geen zeven maar slechts twee. Wit wordt waargenomen wanneer het deel van het netvlies dat correspondeert met een kleur tegelijkertijd actief is met het deel van het netvlies dat correspondeert met het spectrum van die kleur. Je moet dan ook altijd spreken van kleurenparen. De een impliceert de ander als een soort foto-negatief en samen vormen ze wit.

 

Einde van een wereldbeeld

Daar gaat Goethes hele wereldbeeld!

  • Er is niks goddelijks aan wit of zwart. Het is allemaal fysiologisch te verklaren. Exit kleurenmetafysica.
  • Er is geen objectieve kleur in de werkelijkheid. Kleur wordt subjectief gemaakt. Exit realisme.
  • En misschien wel het ergste van alles: Newton had zonder dat hij het wist gelijk dat wit is samengesteld uit kleur, alleen had hij het helemaal verkeerd begrepen en uitgelegd. Niettemin was Schopenhauer in zekere zin meer Newtoniaan dan Goethiaan.

Misschien is op deze manier wat beter te begrijpen dat Goethe zich niet wil, of kan verbinden aan het werk van Schopenhauer. Hij zal heus wel zien dat Arthur op de doorslaggevende punten gelijk heeft. Maar het impliceert een complete knock out voor de oude meester. Van zijn poëtische wereldopvatting, waarvoor hij zoveel meetbare feiten heeft verzameld om de natuurwetenschappers te bestrijden met hun eigen middelen, blijft niets over. Schopenhauer is er juist in geslaagd om diezelfde feiten te verenigen met inzichten uit de fysiologie. Daar komt geen god of poëzie meer aan te pas. De tijd van de romantische, realistische natuurfilosofie à la Goethe komt ten einde en maakt onder meer plaats voor het (transcendentaal) idealisme à la Kant dat nu met Schopenhauer nog eens goed gas geeft.

 

Opmaat naar meer

Voor de filosofie van Schopenhauer, die vol in ontwikkeling is, betekent zijn kleurenleer een uiterst belangrijke opmaat naar zijn hoofdwerk. Hij heeft nu laten zien dat kleur niet ontstaat door de deelbaarheid van het licht, maar door de deelbaarheid van de activiteit van ons eigen netvlies. Kleur is daarom geen objectief gegeven in een werkelijkheid buiten ons. Het is niet iets dat ons via het licht beroert, waardoor wij objecten en hun eigenschappen passief waarnemen. Wat ons beroert zijn prikkels die de zintuigen activeren. Maar ons lijf zelf maakt pas de kleuren; het is een actief proces van het subject, te beginnen in zijn of haar netvlies en onmiddellijk daarna in de werking van het zenuwstelsel.

Op dezelfde manier worden alle eigenschappen van objecten die we waarnemen gemaakt in ons, of door ons als je wil. Niet alleen kleur maar ook hoogte, breedte, hardheid, beweging: kortom alles wat we waarnemen is een actieve constructie van onszelf. Het is daarom dat Schopenhauers hoofdwerk van een paar jaar later "de wereld als voorstelling" in de titel heeft. Realisme als filosofie—de wereld bestaat buiten ons en is objectief kenbaar—is volgens hem onhoudbaar. De werkelijkheid is subjectief want ze is altijd onze eigen voorstelling.

 

 

AFBEELDINGEN

  1. CC SA 1.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=102872
  2. The Soulman, 2019.
  3. The original uploader was Luestling at German Wikipedia. - Transferred from de.wikipedia to Commons by Andrei Stroe using CommonsHelper., Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6011583
  4. By Isaak Newton - Opticks. 1704, from Book I, Part II, Proposition VI, Problem 2., Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=22759487