De prijsvraag die de redactie uitschreef, luidde als volgt:

Schrijf een essay over hoe de studie of de beroepspraktijk van de psychologie zou moeten vernieuwen om succesvol te zijn in de snel veranderende wereld om ons heen. Welke kennis en vaardigheden heeft de psycholoog van de toekomst nodig om mensen te ondersteunen? En hoe brengen we aankomende psychologen deze kennis en vaardigheden bij tijdens de studie?

Hieronder volgt de integrale tekst van het essay zoals het werd gepubliceerd in De Psycholoog, no.9, september 2019.(*)

 

Een sterke psychologie voor de 21e eeuw

Meer dan een eeuw geleden wist Gerard Heymans wel waar het naartoe zou gaan met die nieuwe, veelbelovende wetenschap Psychologie. Ze zou mensen rationele inzichten geven die veel van hun misère zou kunnen oplossen. Ze zou ouders kunnen helpen om hun kinderen op te voeden, leraren voorzien van gereedschappen om beter onderwijs te geven, en mensen zouden in algemene zin meer van elkaar begrijpen wat conflicten zou helpen voorkomen. In het algeheel lag een betere, meer efficiënte en meer gelukkige toekomst voor het oprapen. Heymans ging er voor het gemak wel van uit dat rationele inzichten vanzelf zouden leiden tot concrete gedragsveranderingen.

Inmiddels weten we wel een beetje beter. De psychologie heeft zonder meer belangrijke inzichten voortgebracht, en inderdaad ook rond opvoeding, onderwijs en conflicthantering. Maar we hebben de afgelopen eeuw ook geleerd dat mensen lang niet altijd datgene doen wat rationeel of verstandig is. Kortetermijndenken, automatismen, gemakzucht, voorkeuren en vooroordelen zijn evenzoveel motieven die onze redelijke overwegingen links en rechts kunnen inhalen. We weten uit psychologisch onderzoek dat dit vaak onbewust of zonder enig besef gebeurt. Maar automatismen of impliciete voorkeuren controleren is ons tegelijk nog niet overtuigend gelukt.

 

Modern Times revisited?

Dat de mens vaak hardnekkig en tegen beter weten in blijft handelen, is een belangrijke les. We kunnen maar beter leren om er zo goed mogelijk mee om te gaan. Daar ligt meteen al een taak voor de toekomstige psychologie. Want ofschoon we niet altijd rationeel zijn, hebben we op veel plekken wel een samenleving gecreëerd die uitgaat van berekenend en zelfs berekend gedrag. Dat moest wel tot problemen lijden.

En problemen zijn er, bijvoorbeeld in het werk. Het is geen nieuws dat cijfers in vrijwel alle grote bedrijven en organisaties leidend zijn voor de werkzaamheden, de winstcijfers voorop. Als je door je oogharen kijkt, dan wordt daar à la Taylor nog steeds alles berekend op efficiëntie en maximale winst. De psychologie heeft ons dan ook wel weer geleerd dat werknemers beter tot hun recht komen bij eigen regie en afwisseling; de realiteit anno 2019 is echter dat op veel werkplekken de autonomie steeds verder afneemt en dat afwisseling alleen nog gevonden wordt in een steeds omvangrijker takenpakket.

Burn-out en verzuim vormen mede daarom een dijk van een probleem in Nederland, en daarbuiten soms nog meer. Het is natuurlijk funest voor de mensen die het overkomt maar ook voor de efficiënt ingerichte instellingen. Valt de psychologie hier niet ook iets te verwijten? Ze signaleert desgevraagd wel problemen en vertelt hoe het anders zou moeten; maar faciliteert ze niet tegelijkertijd ook de wanverhoudingen door werknemers in kortlopende trajecten en met een dosis mindfulness weer op de been te hijsen? Verandert er dan iets voor die werknemers? Niet echt natuurlijk.

 

Maat houden

Vergelijkbare problemen zijn er zoals bekend ook in de zorg, de publieke sector en de scholen. De efficiënte methoden die achter de pc zo knap werden ontworpen en doorgerekend, lopen in de praktijk stuk doordat mensen zich er maar niet naar kunnen of willen voegen. Vervolgens is het aan psychologen in om iets aan dat onvermogen van werknemers of leerlingen te doen.

Maar waarom plaatsen wij psychologen—als beëdigd hoeders van in ieder geval de mentale gezondheid—niet ook luid en duidelijk alternatieven tegenover een haast louter economisch gemotiveerde inrichting van onze samenleving? Het Angelsaksisch managementmodel mag dan werken voor hamburgers en wasknijpers; mensenwerk heeft iets anders nodig. Aandacht bijvoorbeeld, en tijd. En meer algemeen weten we al minstens sinds de Oude Grieken dat mensen gedijen wanneer ze zelf nog de maatstaf zijn. Welke discipline is nu beter toegerust dan de psychologie om daar een punt van te maken; niet alleen lokaal in een cursus of training, maar ook op landelijk politiek niveau?

 

Door psychologie geïnformeerd beleid

Dan moet de psychologie wel weer verder willen reiken dan het inrichten van een werkplek, het motiveren of diagnosticeren van individuele mensen, of het uitdokteren van technieken om bijvoorbeeld gezond ouder te worden. Hoe nobel en belangrijk deze taken ook zijn, het is ook een taak van de psychologie om mee vorm te geven aan de maatschappij; net zo overtuigend en net zo vaak als politici, economen en ceo’s, die nu haast exclusief opeisen hoe zij het willen.

Met enige regelmaat verschijnt onderzoek waaruit blijkt dat geluk en zingeving samenhangen met acceptatie van wat je hebt, en niet zozeer met een voortdurende vermeerdering van wat je bezit of wat je vermag. Eerlijk verdelen levert ons in deze zin meer op dan maximaal eigen gewin. Maar toch lijkt vaak zowat ons hele leven ingericht op het tegendeel. Het volstaat niet meer om mensen alleen maar te wijzen op wat verstandig en gezond is. Als geen ander kunnen toekomstige psychologen, onderbouwd en met autoriteit, ijveren voor een samenleving die iedereen faciliteert.

 

Technologie

Het bewaken van de menselijke maat dreigt om nog een andere, voor de hand liggende reden een belangrijk vraagstuk te worden in onze nabije toekomst. We hebben technieken ontwikkeld die veel van onze taken kunnen overnemen. We hebben zelfs technieken ontwikkeld die zichzelf tamelijk onafhankelijk van ons kunnen doorontwikkelen. Technologie helpt om onze kennishorizon gigantisch te verbreden, brengt informatie en andere mensen vaak aangenaam dichtbij, en is onmisbaar om ons gezond te houden. Maar we kunnen niet altijd goed overzien wat onze precieze rol is te midden van deze innovaties.

Wat brengt bijvoorbeeld artificiële intelligentie (AI)? Is het een zegen en maakt het ons leven nog gemakkelijker? Of neemt het de regie van ons over, en weten wij straks nog minder wat we met al onze nieuwe prikkels aanmoeten? Het zal wel van alles wat zijn. Maar waar we alvast op kunnen rekenen, is dat nieuwe technologie nieuwe en complexe psychologische vraagstukken voor ons opwerpt. AI doet voorlopig nog niet aan geluk en zingeving, maar de mens kan niet zonder. Hoe gaan we daar vorm aan geven?

Een psychologie als verdedigster van matiging en verbinding is daarom misschien noodzakelijker dan ooit tevoren. Want nu al kampen we met moeilijkheden die we twee decennia terug niet hadden kunnen vermoeden. Wie had gedacht dat we ons eenzaam zouden kunnen voelen terwijl we de hele wereld voortdurend in onze broekzak hebben?

 

Ministerie van Psychologie

Er zijn natuurlijk genoeg mensen die zelf wel invulling geven aan hun geluk, gezondheid en zingeving. De positieve psychologie laat het zien. Niet voor niets zijn mindfulness, yoga en gezond eten populair—bij wie het zich kan veroorloven tenminste. Er zijn ook genoeg mensen die zelf een kleine gemeenschap weten te creëren van vrienden of bekenden om af en toe lief en leed te delen. En in de zorg en soms ook in het onderwijs zetten we steeds vaker dieren in voor een beetje gezelschap en liefde. Dat zijn lokale oplossingen die hun functie vaak goed vervullen. Daar is geen Ministerie van Psychologie voor nodig.

Maar toch kun je je afvragen of we niet voortdurend extra verkeersborden plaatsen bij een kruising die gewoon verkeerd is aangelegd, zoals Piet Vroon het waarschijnlijk zou hebben gezegd. Is het niet vreemd dat we zo veel moeten compenseren, lichamelijk en geestelijk, voor wat we in ons werk tekortkomen? Is het niet cru dat we met de nodige reistijd exclusieve groepjes formeren voor onszelf, terwijl we het gemeenschaps- en verenigingsleven in de buurt veronachtzamen? En is het niet treurig dat we dieren nodig hebben om nog enige aandacht en liefde te schenken aan onze medemensen? Dieren kunnen dat overigens prima, robots in toenemende mate ook, maar menselijk is het op de keper beschouwd niet meer. Ook dit zijn fenomenen waar hoogopgeleide psychologen zich tot nu toe nauwelijks over druk maken, althans niet in het publieke domein. Waarom eigenlijk niet?

 

Onderwijs

Een psychologie die meer wil doen dan brandjes blussen in behandelruimtes, scholen en organisaties, heeft méér nodig dan wat in de huidige, korte universitaire opleidingen wordt geboden. Het leeuwendeel van de studietijd gaat immers op aan het leren van basale onderzoekstechnieken, voorbereidende diagnostische vaardigheden en basiskennis van thema’s in de diverse afstudeerrichtingen.

“Het echte vak moet je toch in de praktijk leren”, zou je kunnen tegenwerpen. Maar waarom maken we voor het vak in de praktijk niet veel meer gebruik van de HBO’s dan nu het geval is? Veel protocollair werk in de GGZ en veel toegepast onderzoek in organisaties kan bijvoorbeeld prima worden onderwezen in het beroepsgerichte onderwijs. In het academisch onderwijs komt dan ruimte om naast fundamenteel onderzoek weer aandacht te besteden aan verbreding en verdieping van de psychologie. Want een kritische en richtinggevend rol in het publieke domein—wat Heymans en andere founding fathers toch voor ogen hadden—is sinds de jaren ‘70 opvallend afwezig.

Zelfs een kritische reflectie op haar eigen functioneren ontbreekt in de hedendaagse psychologie. Dat zal mede zijn ingegeven door de voortdurende druk om te publiceren en anderszins te scoren, waaraan ook de universiteiten niet weten te ontkomen. Maar als er toch één discipline is die gefundeerd tegenwicht kan bieden aan een over-gerationaliseerde en door economie gedomineerde inrichting van de samenleving… Heymans zou het in deze tijd wel geweten hebben.

 

 

 

(*) The Soulman zat een paar jaar geleden zelf in de redactie van De Psycholoog. Om beïnvloeding van de jury te voorkomen, stuurde ik dit stuk in onder het pseudoniem Jasmijn Leduc.